Persoonlijkheidsontwikkeling

Bij de persoonlijkheidsontwikkeling van de adolescent had ik als voorbeeld een column gebruikt over het gedrag van een 15-jarige jongen op school. Hij begon zijn schooltijd met overtuiging op het vwo en slaagt vervolgens met 15 jaar voor de mavo waarna hij naar het mbo wil. De jongen weet inmiddels precies wat hij wil, maar was een echte draak op school. In reactie op wat deze jongen schrijft ga ik een beeld maken van passend docentengedrag in zijn geval.

 

In de column schrijft Joran-Lars letterlijk over enkele leraren: ‘Deze mensen hebben mijn schoolcarrière verlicht, in de meest letterlijke zin van het woord. Ik zag het licht door deze mensen, waardoor ik niet helemaal mijn middelbare school te grabbel gooide. Ze waren er voor me als ik het goed had, maar ook als ik het slecht had. Ze waren eigenlijk mijn mentor, en niet zomaar mijn leraar’ (Busscher, 2015). De jongen geeft hiermee aan veel te hebben gehad aan de betrokkenheid van docenten. Het moedigde hem aan om verder te gaan wanneer docenten hem echte aandacht gaven. Bovendien geeft hij ook aan dat hij eigenlijk alleen die docenten een makkelijke tijd met hem gaf. Voor alle anderen was hij moeilijk te handhaven. Gepast docentengedrag in een situatie als die van Joran-Lars zou ik dan als volgt beschrijven: Een leraar kan nooit persoonlijk betrokken zijn bij alle leerlingen uit zijn klassen, omdat in principe iedere klas al een eigen mentor heeft. Echter wel kunnen docenten regelmatig controleren of het met iedereen goed gaat. Zoals het drielijnenmodel (van der Wal & de Wilde, 2014) op de afbeelding laat zien, is er een groot netwerk aan begeleiders binnen de school speciaal voor leerlingen. Het is echter ook zo dat leerlingbegeleiding een deel is van de taak van iedere medewerker op school.

Om te beginnen heeft een leerling als Joran-Lars docenten nodig die inclusief denken. Dat wil zeggen een docent die denkt dat de reguliere school er voor alle leerlingen is en zoveel mogelijk aansluit bij hun ontwikkeling (van der Wal & de Wilde, 2014). Dit is dus een docent die in iedere leerling zijn kwaliteiten ziet in het onderwijs dat de leerling volgt. Deze docent zou bij zulke leerlingen kunnen zien wat beter bij hen past dan wat ze op dat moment doen en hen hierbij begeleiden. Passend docentengedrag in de situatie van Joran-Lars is de benadering vanuit de optimaliserende functie en met remediërende activiteiten (van der Wal & de Wilde, 2014).

De docent begeleidt Joran-Lars dan door om te beginnen met hem te praten over zijn gedrag en de reden achter zijn gedrag. De docent zal er in zijn geval dan snel genoeg achter komen dat het standaard afwerken van schoolvakken niet bij deze jongen past. Het is dan de taak van de docent volgens de remediërende activiteiten om te zoeken naar een manier waarop de jongen naar school komt en daarnaast zijn creativiteit kwijt kan op school. In het geval van Joran-Lars zou de docent bijvoorbeeld aan kunnen bieden of de jongen misschien een belangrijke rol bij de schoolkrant of site zou kunnen krijgen, zodat hij bezig kan zijn met ondernemen tijdens zijn schooltijd. De docent is dus gericht bezig de jongen een leuke taak te geven naast schoolwerk op school om zijn tijd draaglijker te maken.

Cognitieve ontwikkeling

In het voorbeeld over de cognitieve ontwikkeling, gaf ik de ontwikkeling aan die ik bij mijn leerlingen op stage zie. Dit ging vooral over de ontwikkeling van probleemoplossend denken, de interesse in eigen meningen en gevoelens, de onderlinge verschillen in de ontwikkeling tussen de leerlingen in een klas. Iedere leerling is anders qua ontwikkeling en bij iedere leerling verloopt de ontwikkeling via een andere volgorde. Passend docentengedrag is hierbij als volgt:

  • Om te beginnen moet de docent zelf begrijpen dat niet iedere leerling alles even makkelijk volgt en dat sommige leerlingen daarom extra uitleg nodig hebben. Dit kan een leerprobleem zijn, maar dit kan ook komen door de cognitieve ontwikkeling en de gebieden die hierin nog niet ontwikkeld zijn (denk hierbij weer aan wiskundige vraagstukken).
  • Daarnaast moet een docent vervolgens zorgen dat hij goede antwoorden complimenteert en onbegrepen antwoorden extra uitlegt. Kortom: hij moet de leerling het gevoel geven dat alleen het proberen al goed is en dat onduidelijkheden en fouten er mogen zijn. Wel laat de docent de leerling zelf denken. Dit wordt ook beschreven bij coachend lesgeven geschreven door Martie Slooter (Slooter, 2014). Docenten moeten gericht zijn op individuele mogelijkheden, maar niet alles voor de leerlingen uitkauwen.

Morele ontwikkeling

Het voorbeeld van adolescentengedrag dat ik bij deze ontwikkeling heb gegeven was het filmpje van Mimi. Mimi was nieuw in een klas en de leerlingen kenden haar nog niet zo goed. Tijdens een les moesten ze een reclameslogan verzinnen. Mimi kon echter zelf niets bedenken en de leerlingen kenden haar nog niet zo goed en daarmee ook haar kwaliteiten niet. Deze situatie had tot gevolg dat de leerlingen vervelende, onaardige slogans gingen verzinnen voor Mimi. Het grote probleem in dit filmpje is echter dat de docent er zelf aan mee doet, al was het waarschijnlijk zonder bedoelingen. Dit is duidelijk geen gepast docentengedrag. De docent heeft om te beginnen de taak om een veilig leerklimaat te scheppen. Dit kan echter alleen als er op de school een pedagogisch schoolklimaat heerst waarin de leerlingen precies weten wat ze wel en niet mogen doen en wat eventuele maatregelen kunnen zijn (van der Wal & de Wilde, Functies van leerlingbegeleiding, 2015). Zoals ook wordt beschreven in het boek identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding moet niemand op school worden uitgesloten en iedereen moet het gevoel hebben erbij te horen. De houding van de docent in mijn voorbeeld stimuleert dit gevoel niet. De leerling heeft juist het gevoel dat iedereen tegen haar is, inclusief de docent. Passend docentengedrag is in dit geval als volgt:

De docent is de persoon die de ontwikkeling van talenten moet stimuleren. In dit geval moet de docent Mimi dus aanmoedigen een goede slogan te verzinnen. Wat hij aan het einde van het filmpje doet is dan ook perfect. Hij vraagt haar naar haar talenten en kwaliteiten en helpt haar vervolgens een goede slogan te verzinnen. Hij zet haar dus aan na te denken over wat ze goed kan en complimenteert hierbij haar ontwikkeling van talenten. Hij vertoont aan het einde van het filmpje dus het geschikte docentengedrag. Vervolgens valt er wel wat te sleutelen aan de manier waarop hij de leerlingen in bedwang houdt. In de klas moet er geen ruimte zijn om andere leerlingen zwart te maken of uit te lachen, wat in deze les wel gebeurd. Het is dan de rol van de docent om de klas te wijzen op zulk gedrag. Passend gedrag is in deze situatie het aangeven van de geboden en verboden en de docent moet dus met de leerlingen bespreken dat er geen leerlingen uitgelachen horen te worden. Hij doet dit nu niet meteen en daardoor reageert de klas niet zoals een klas zou doen als ze gelijk gewezen worden op hun fouten (van der Wal & de Wilde, Functies van leerlingbegeleiding, 2015).

Seksuele ontwikkeling en gender

Het voorbeeld dat ik bij de seksuele ontwikkeling heb gegeven, ging over Niek. Een jongen van 16 jaar oud die uit de kast komt. Hij geeft in het bijgevoegde filmpje aan dat hij het spannend vindt, omdat hij bang is dat zijn klasgenoten, vrienden en ouders het misschien niet zullen begrijpen en accepteren. De jongen verteld het met groot succes aan zijn ouders en aan zijn vrienden en sportvereniging, maar dan is school nog aan de beurt. Hij verteld dat hij homoseksueel is tijdens een les en eigenlijk vind ik dat deze docent niet zo gepast reageert. De docent reageert namelijk überhaupt niet en alle reactie komt van de leerlingen. In een dergelijk geval als dit van Niek vind ik het volgende docentengedrag passend:

  • De docent zorgt om te beginnen dat Niek de aandacht heeft.
  • Vervolgens laat de docent Niek zijn verhaal doen en reageert hij hierop door te zeggen dat hij het bijvoorbeeld dapper vindt dat de jongen het durft te vertellen.
  • Daarna zou ik het logisch vinden dat de docent aan de klas vraagt of zij (onder sturing van zichzelf) iets willen zeggen over Niek of tegen Niek.
  • Tot slot vind ik dat de docent met de leerlingen kort moet spreken over homoseksualiteit en het onderwerp nog wat aandacht geven om Niek zich op zijn gemak te laten voelen.

Zoals beschreven in de theorie van leerlingbegeleiding (van der Wal & de Wilde, Leerlingbegeleiding en seksuele ontwikkeling, 2015) moet het onderwerp geen taboe zijn in de les. Leraren moeten er open over kunnen praten met leerlingen en moeten ook begrijpen dat leerlingen zich seksueel ontwikkelen. Ze moeten de leerlingen proberen te begeleiden in hun keuzes en als docent voor zichzelf afstemmen wat hun eigen mening is en de andere leerlingen hiermee wel of niet beïnvloeden door erover te praten. Daarnaast moeten ze altijd zorgen voor een veilig leerklimaat en een veilige sfeer. Om die redenen heb ik gekozen voor het bovenstaande docentengedrag. De docent laat met dit gedrag zijn eigen mening niet blijken, geeft leerlingen wel de kans om gepast te reageren en bezorgt Niek het gevoel dat het onderwerp (en daarmee zijn situatie) niet onbesproken blijft op school.

Neurologische ontwikkeling

Bij de neurologische ontwikkeling heb ik een filmpje gebruikt waarin een meisje verteld over studiekeuzestress. Het maken van een studiekeuze is natuurlijk een heel belangrijk onderwerp in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het gaat voor een groot deel je toekomst bepalen en leerlingen moeten hier goed over nadenken. Vandaar dat dit onderwerp dan ook om een goede begeleiding vraagt. Om te beginnen moeten leerlingen in het tweede of derde jaar al een richting gaan kiezen aan de hand van vakken die ze wel/niet willen houden. Uit ervaring weet ik zelf dat dit al de nodige stress oplevert, omdat je, eenmaal gekozen, sommige studies al niet meer kunt gaan doen. Denk bijvoorbeeld aan geneeskunde zonder biologie in je vakkenpakket. Vooral ook met het maken van een studiekeuze hebben leerlingen veel begeleiding nodig.

Passend docentengedrag is dan als volgt:

  • Wanneer een leerling niet weet wat hij wil, moet een docent samen met de leerling gaan kijken naar mogelijke studies en evt. andere oplossingen om meer tijd te krijgen voor het maken van een keuze (denk bijvoorbeeld aan een tussenjaar).
  • Wanneer leerlingen wel weten wat ze willen, moet een docent alsnog met leerlingen praten over waarom ze dit willen en hoe zij de studie voor zich zien en alles willen aanpakken.
  • De docent moet in ieder geval iedere leerling zo veel mogelijk helpen bij het maken van een keuze door bijvoorbeeld beroepentesten te maken, enz.

Natuurlijk kan een docent niet iedere leerling begeleiden bij het maken van een studiekeuze, maar iedere klas heeft wel een mentor en een decaan. Volgens het schema van geïntegreerde begeleiding, zoals u op de afbeelding kunt zien, zijn deze mensen er dan ook om te begeleiden (van der Wal & de Wilde, Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding, 2014). Wat ik al een hele goede docentenrol vind, is het feit dat leerlingen les krijgen voor het maken van een studiekeuze. Ze gaan hierbij aan de slag met allerlei testen en ontdekken zo wat er bij hen past en wat zij belangrijk vinden in toekomend werk. Zoals beschreven in het boek over leerlingbegeleiding (van der Wal & de Wilde, Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding, 2014) moet iedere docent in staat zijn om als mentor op te treden en leerlingen intensief te kunnen begeleiden op het gebeid van het maken van keuzes en hun ontwikkeling. Een docent moet een leerling dus kunnen begeleiden bij het maken van een studiekeuze en dit niet van de leerling alleen laten afhangen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb